Beste Arnon

Beste Arnon Grunberg,

Ook al is de verleiding groot om het in dit blog weer over het Corona-virus te hebben, dat ons allen inmiddels binnenhoudt, heb ik toch besloten jou, Arnon, een brief te schrijven.
Dit naar aanleiding van het stuk in Het Parool van afgelopen zaterdag 14 maart onder de titel: “Ik beken Jood te zijn, indien gevraagd”. In de tekst zelf staat ter toelichting: “Ik beken Jood te zijn, indien gewenst, omdat ik toch wel als zodanig zal worden ontmaskerd. Ik beken Jood te zijn, indien gewenst, om de geschiedenis van mijn ouders en mijn ouders zelf niet te verloochenen”.

Beste Arnon,
De geschiedenis van je ouders niet verloochenen, dat lijkt me een uitstekende reden om te bekennen joods te zijn.
Maar in jouw geval zie ik dat toch wat anders.
De joodse messias, Bezette gebieden, Bij ons in Auschwitz, Waarom wij  joden haten en een boek over je moeder, Hannelore Grünberg-Klein die in Auschwitz had gezeten en van wie je de mislukte vluchtroute beschrijft, naast talloze interviews en video’s  over de belangrijke rol van je moeder in jouw leven…
Het is de oogst van een kennelijk joodse auteur.

Het lijkt me toch niet meer nodig jou naar je identiteit te vragen, Arnon.
Ook al ben je niet religieus en geen Israël-fan, je hoeft toch bepaald geen sentimentalist te zijn, in jouw woorden “iemand die een plezierige verhouding aangaat met het eigen lijden, of dat van anderen, waarbij men uit die verhouding ook nog eens de illusie peurt een deugdzaam mens te zijn” om in al je vezels een joodse schrijver te zijn.

Wat of wie is een joodse schrijver?
Een joodse schrijver is naar mijn idee een schrijver die behalve dat hij een joodse achtergrond heeft, geobsedeerd is door of bezig is met het ‘joodse’.
En dat kan een combinatie van van alles zijn: de haat/liefde verhouding met een moeder die een Jiddische mama is en je iedere dag belt, zich overal mee bemoeit en je je mannelijkheid ontneemt. Het kan de loyaliteit zijn aan ouders die de oorlog wel hebben overleefd maar er duidelijk een gekte aan over hebben gehouden, zoals alweer die moeder die roept dat haar gezin, jij dus ook, erger is dan Auschwitz.
Het kan het buitenstaanders-gevoel zijn, dat zo noodzakelijk is voor goed schrijverschap en dat je dus van huis uit hebt meegekregen.
En daarmee verband houdend het gestoei met assimilatie, het graag willen behoren bij, maar het niet kunnen. Zoals jouw ouders na de oorlog zo graag Duits spraken en Heine citeerden en refereerden aan een vergane Duitse cultuur en zich afzetten tegen Nederlandse joden in wie ze zo teleurgesteld waren.

Dat kan het allemaal zijn, maar wat ik niet begrijp is met hoeveel instemming je in je essay teruggrijpt op een artikel van Abram de Swaan in Propria Cures van 1964, onder de kop: ‘Het joodse sentimentalisme betrapt’.
Hij heeft het daar over joden die zich in niets onderscheiden van andere, niet joodse mensen maar die zich niettemin vastklampen aan ‘iets joods’.
En dat heeft dan volgens De Swaan te maken met het feit dat ze de bittere waarheid niet kunnen aanvaarden dat de moord op de joden helemaal niet te maken had met een eigenschap van de joden maar alleen met projectie (mijn vertaling).
Deze zoekers , de sentimentalisten dus, zoeken alsnog naar redenen van die moord die wellicht te maken zouden kunnen hebben met de uitzonderlijkheid en zelfs de superioriteit (ethisch gezien) van de joden. En tenslotte: wat er in de oorlog is gebeurd, kan (en volgens mij bedoelt hij ‘mag’) volgens De Swaan op zichzelf niet de grondslag vormen van het jood zijn.

Dat ziet de filosoof en pedagoog Ido Abram, helaas al overleden, die  zich eveneens met de vraag wat joods zijn betekent, bezighield en daartoe in 2004 de zgn schijf van vijf ontwikkelde, duidelijk anders.
Volgens Ido, die jij tot mijn verbazing, buiten je essay houdt, maar die op mij indertijd grote indruk maakte, zijn er vijf aspecten die bij iedereen met een joodse achtergrond min of meer een rol spelen in zijn of haar leven.
Hij noemt: religie en traditie, de band met Israël en zionisme, oorlog, vervolging, overleving, persoonlijke geschiedenis en de wisselwerking tussen de joodse en Nederlandse cultuur.
Dus ook als je niks hebt met religie en traditie of Israël blijft er nog genoeg over om je mee bezig te houden. Wat Abram ook stelt is dat dat tijdens je leven ook kan veranderen en dat het van de persoon, de plaats waar die woont en de tijd waarin hij of zij leeft kan afhangen in hoeverre hij of zij zich hiermee bezighoudt.
Dat is heel wat inductiever dan de pejoratieve benadering van De Swaan en jou in zijn verlengde.

Als ik even op mijn eigen ervaring terug mag grijpen.
Ik ben in 1946 geboren en opgegroeid met het idee dat je het over joods en jodendom beter niet kon hebben. Dat was in elk geval in 1964 zeker zo.
Toen ik in 1981 mijn oudste zoon Ruben noemde vond mijn moeder dat ‘mesjoggaas’. Dat was onverstandig. Beter was geweest hem bv Jan, Piet of Klaas te noemen.
Toen ik me in 1989 opgaf voor een conferentie in Woudschoten, georganiseerd door het Joods Maatschappelijk Werk vond ik dat doodeng. De beveiliger voor de deur was voor mij ook toen het ultieme bewijs dat je je in de gevarenzone begaf als je uitkwam voor je ‘joods-zijn’.
Later ben ik wel op zoek gegaan. Wat was er eigenlijk zo bijzonder aan joods zijn dat je ervoor moest onderduiken niet alleen in de oorlog maar ook daarna nog?
Als je zwart bent of er Marokkaans uitziet, heb je het risico meteen te worden gediscrimineerd en nare dingen naar je hoofd te krijgen maar als je joodse ouders hebt en er ‘niet joods uitziet’, dwz niet stereotiep joods (donker, grote neus ed) moet je er dus ‘voor uitkomen’ met alle risico’s van dien, dat ze bv denken dat je goed met geld kan omgaan, handig bent en slim, in combinatie, en wel achter de politiek van Israël zal staan.

Tot nog toe is mijn ervaring dat de angst voor… groter is dan de reacties in de realiteit die hooguit gaan over interesse in hoe je ouders de oorlog hebben overleefd en de veronderstelling dat ik dan wel religieus ben opgevoed. Maar in mijn beleving: joods is en blijft tricky… En zeker rond Pasen als de kruisiging van Jezus, zelf jood, steevast het verraad van de joden aan het licht brengt en iedereen weer ademloos naar de Matthäus-Passion en de Johannes-Passion zit te luisteren…

En hoe vertel ik het mijn kleinkinderen, die nog nooit van jodendom hebben gehoord?
Of laat ik dat dan maar zitten nu ik toch de enige joodse grootouder ben en er zelf niets aan doe?
De Swaan stelt dat de zgn sentimentalisten, die dus zo bezig zijn met hun joods-zijn daarmee het risico lopen van moreel verval. Tjonge!
In 1964 hielden we ons nog niet eens bezig met wat echt moreel verval was namelijk wat er in Nederland van 1940 tot 1945 met de joodse bevolking was gebeurd. Dat heeft De Jong pas echt aan de orde gesteld in 1969!

Beste Arnon,
Om af te sluiten, volgens Wikipedia is sentimentalisme een literaire stroming in de 18e eeuw en behelsde een overdrijving van romantische gevoelens, die zich uitte in een sterke gevoeligheid en het zoeken naar zaken die medelijden en tranen konden opwekken.
Als ik zou moeten beschrijven wat op mij echt impact heeft gehad met twee joodse ouders die de oorlog ternauwernood overleefden, is dat dat een geheim moest blijven, niet gezegd, niet besproken mocht worden uit angst dat ‘men’ het toch niet zou begrijpen en waarschijnlijk uit een diep verborgen angst voor wat het allemaal kan impliceren als je wel zegt dat je joods bent.
Wellicht te vergelijken met homofilie in andere landen. Maar misschien ook met de last die kinderen van foute ouders na de oorlog droegen, een leven lang.
Tranen en medelijden was taboe, laat staan die opwekken bij anderen! Het belangrijkste was: keeping up appearances!
Misschien dat jouw moeder met haar gelamenteer over Auschwitz een uitzondering was, maar mijn zussen die de kampen hebben overleefd zijn echte ‘survivors’ en zeggen dus dat ze ‘niets’ hebben meegemaakt.

Eén reactie op “Beste Arnon

  1. Geachte mevrouw Hes,

    Vermoed dat ik uw reactie op bovenstaand artikel begrijp, maar anderzijds begrijp ik er geen snars van.

    Als zoon van een vader, die op z’n 19e werd vastgezet in het Oranje Hotel, waarvan ik als kind dacht, nou dat is prettig, en daarna via Kamp Amersfoort, Vught etc. werd afgevoerd en pas in 1948, na in Zwitserland te zijn opgelapt in Nederland terug kwam,denk ik vaak aan het gedicht van Brecht, “An die Nachgeborenen”.

    Mijn vader, een maatschappelijk zeer betrokken mensch begreep ik slecht in mijn puberteit. Wij lagen behoorlijk inde clinch.

    Op m’n 28ste gingen wij samen naar Israël, in die tijd (1978 e.v.)vertegenwoordigde ik een Israëlische multinational in Nederland en Europa. Een periode van never a dull moment en dat is spannend op die jeugdige leeftijd.

    Een lang verhaal kort. Graag zou ik met u van gedachten wisselen over het Joods zijn en de betekenis, die dat heeft anno nu, hoe we ons tot elkaar verhouden en wat die relatie zo bijzonder maakt.

    Een hartelijke groet,
    Pieter Wondergem

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *