De moeder als pispaal

Het laatste jaar is er veel te doen geweest over de moeder.  Twee mannen, Isik en Siebelink schreven het boekenweekgeschenk over de moeder en dat leverde al veel discussie op.
Ook Maarten ’t Hart en Arnon Grunberg waagden zich aan ‘de moeder’, de laatste met een diffuus moederbegrip, en niet te vergeten Tommy Wieringa, ‘de moeder’ bleek qua thematiek een kassucces.
Nu  is er dan aandacht voor de moeder in het theater. De voorstelling ‘God is een moeder’ wordt gemaakt door Toneelgroep Oostpool en Adelheid en Zina, het gezelschap van Adelheid Roosen. In de Volkskrant van 10 januari  besteedt Hein Jansen een pagina aan de diverse moederrollen in het theater. Hij noemt o.m. de dominante moeder, de dweepzieke moeder, de berustende en de verstikkende moeder, de kille moeder en de moeder die voor zichzelf kiest, zelfs de beste moeder, maar de rollen die ik mis in het rijtje zijn: de heilige moeder en de moeder als pispaal.

Naar mijn mening  hebben deze rollen ook met elkaar te maken.
De moeder als heilige is natuurlijk verbeeld in de rol van Maria. Maria is aseksueel, brengt Jezus voort zonder geslachtsgemeenschap en stelt zich uitsluitend dienstbaar op.
Niks geen trots van: kijk eens mensen, wie ik dan toch op deze wereld heb gezet, maar louter bescheidenheid.
En zo zien we vrouwen eigenlijk anno 2020 nog steeds het liefst.
Ik ben een tijd humanistisch uitvaartbegeleider geweest en het mooiste dat een vrouw kan overkomen is dat als ze is overleden ze door haar nageslacht en vrienden wordt herdacht als iemand die altijd klaar stond voor de mensen om haar heen, lief was en heerlijke gerechten kon bereiden, haar huis en tuin inrichtte als een lust voor het oog etc etc.
‘Haar op de tanden’, was in mijn jeugd het ergste dat je van vrouwen kon zeggen. Het betekende dat de desbetreffende dame een krachtige persoonlijkheid was.

Ook de moeders van deze tijd streven naar een zekere heiligheid.
Ze willen wel werken maar hun kinderen moeten niets te kort komen en als er iets met het kind is zetten ze het welzijn van dat kind voorop.
‘Balanstrutjes’, worden ze genoemd door hun seksegenoten, die uitdrukkelijk afstand willen doen van dat beeld en zich populair maken door de economie, de carrière en de ambitie als hoogste doelen in het leven te stellen.
De eveneens in de opsomming van Hein Jansen vergeten rol van de moeder is naar mijn stellige overtuiging de moeder als pispaal.
De vraag is of die rol in het theater tot uiting komt, maar in elk geval wel in de realiteit.

Moeders zijn al langer de ideale pispalen ook voor een samenleving als geheel.
Als ze parttime werken (en dan vaak hun tijd moeten verdelen over kinderen, partner, huis en haard en een ouder die zorg nodig heeft) moeten ze de economie meer ondersteunen en de gaten vullen in het onderwijs en de zorg. Als ze fulltime werken worden ze nagewezen als hun kinderen onvoldoende presteren of in het criminele circuit terecht komen of een vandaal dreigen te worden (zie zoon van Halsema…).
En als ze huisvrouw zijn is het hun eigen schuld als ze, wanneer hun man er vandoor gaat met een ‘huppel-kutje’, brodeloos achter blijven en van een uitkering afhankelijk worden. De staat wenst hier niet meer voor op te draaien en inmiddels wordt ook de alimentatie verder uitgehold.

Maar ook voor haar nageslacht is ze de ideale pispaal.
Als altijd aanwezig of aanspreekbaar, krijgt ze het beduidend moeilijker dan degene die slechts zijn zaad ter beschikking stelde, op het tweede jaar van het kind overhaast vertrok en niet weerkeerde of door zijn werk onbereikbaar was en slechts thuis om ‘het vlees aan te snijden’. Juist die vaders zijn de meest intrigerende mensen voor een kind maar ook voor een volwassene, die blijf je zoeken.
Zie bv het mooie boek van Obama over zijn vader.
Degene die er wel altijd was, zij, is degene die alle woede, frustratie, onzekerheden en teleurstellingen over zich heen krijgt en toch wordt verondersteld te blijven. En daar, juist daar, kunnen verwachtingen van heiligheid en aanwezigheid omslaan in woede en agressie als niet aan die verwachtingen wordt voldaan en moeder ook maar een ‘mens’ blijkt.

En hierbij raak ik aan een probleem dat samenhangt met het wezenlijke van het mens zijn.
De vanzelfsprekendheid van de aanwezigheid wordt altijd minder gewaardeerd dan het bijzondere van de aanwezigheid van de afwezige.
Kijk eens naar de aarde en naar God. De aarde, altijd aanwezig, treden we met voeten, we gebruiken haar als voetveeg, putten haar uit en brengen haar stilaan om zeep, God als vader, die in de hemelen zit en niet zichtbaar is wordt vereerd en HEM vrezen wij.
Of kijk eens naar de parabel van de verloren zoon. De zoon die er altijd was en zich opofferde krijgt geen waardering, wel degene die uit eigen belang op zijn zondige schreden terugkeert. Van hem dachten ze dat hij dood was en hij blijkt te leven.
En dan is er moeder zelf, die als de kinderen weer eens over haar heen denderen of haar van alles verwijten, geneigd is naar zichzelf te kijken en te denken: Nou misschien hebben ze wel een punt, misschien heb ik ook wel fouten gemaakt, dingen verkeerd gedaan, ze een trauma-tje bezorgd…

Kijken we weer even naar de samenleving als geheel dan kunnen we ook constateren dat de moederrol, dus de rol van vanzelfsprekende aanwezigheid in de zorg, het onderwijs, niet echt hoog wordt gewaardeerd.
Wat is er niet begrijpelijker dan mensen die zich afreageren op die wel aanwezige baliemedewerker, ambulancebroeder, zuster of assistent als je pas over 3 maanden terecht kan bij de specialist, het zoveelste formulier hebt ingevuld en je machteloos voelt in een bureaucratisch en vastlopend systeem?

Er is een Pools-joods sprookje, dat als volgt gaat:
Er was eens een boer in een dorpje in Polen, die een droom kreeg. In die droom kreeg hij een visioen van een schat, die zich bevond aan de voet van de Karelsbrug in Praag.
Hij ging op weg en na een lange barre tocht kwam hij bij de Karelsbrug. Daar stond een soldaat op wacht.
Hij vroeg de soldaat of hij iets wist over een schat die aan de voet van de Karelsbrug te vinden zou zijn.
“Dat is sterk,” zei de soldaat, “ik heb ook een droom gehad en in die droom vroeg een boer mij naar een schat. Ik moest hem zeggen dat die schat zich bij hem thuis bevond in zijn keuken”.

Misschien moeten we onze schatten dichter bij huis zoeken, bij datgene wat we al hebben en bij diegenen die er zomaar zonder belang of winstoogmerk voor ons zijn!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *