De toekomst van de gezondheidszorg

Vorige week werd ik opgeschrikt door een vette kop in het Parool: Robots zullen artsen vervangen. En daaronder: Een chip in je lichaam die je bloeddruk meet en medicijnadvies van Google: de zorg zal door technologische vernieuwing binnen twintig jaar ingrijpend veranderen.
Bob de Wit, hoogleraar strategisch leiderschap aan Nyenrode weet het: Google en Apple gaan ons gezond houden in ruil voor onze data. Behalve de chip in je lichaam die je bloeddruk meet, maar ook informatie verzamelt over cholesterol, bloedsuikerspiegel en gewicht, noemt hij een toilet dat diagnostische informatie haalt uit je urine. Daarna krijg je per sms een advies over een medicijn, gebaseerd op de analyse van de gegevens.
Waar de nadruk in het huidige systeem ligt op het genezen van patiënten zal de toekomst gericht zijn op preventie van ziekten. Robots zullen artsen vervangen in de operatiekamer. Robots zijn preciezer dan mensen, hebben geen last van stress en drinken geen alcohol. De foutmarge is gewoon kleiner.
Daar voegt een collega van de UvA Leonard Witkamp aan toe dat  een dermatoloog nu nog het beste kan beoordelen of een moedervlek kwaadaardig is maar over vijf jaar kan een algoritme dat op grond van een gescande foto sneller en beter.

Zo dat lijkt helder. Volgens de heren kan de overheid zich nu beter met deze naar hun mening stellige toekomst bezig gaan houden, daarop inspelen en er ook eventueel grenzen aan stellen ten aanzien van de almachtige positie  die de genoemde multinationals krijgen en het gebruik van persoonsgegevens.

Vandaag zag ik een heel ander bericht in NRC.next.
De Raad voor Volksgezondheid en Samenleving heeft een rapport uitgebracht: Zonder context geen bewijs. Ondertitel: Over de illusie van evidence-based practice in de zorg. Hierin wordt een pleidooi gevoerd voor een heel ander type gezondheidszorg dan we nu hebben, maar dat andere type heeft denk ik weinig raakvlakken met wat De Wit als toekomst ziet.
Naar de mening van de opstellers van het rapport wordt er vandaag de dag in de gezondheidszorg vanuit gegaan dat bewezen zorg ook altijd goede zorg is.
Er wordt letterlijk gesteld: “Als de dagelijkse realiteit van zorg en welzijn vele gezichten kent is zoeken naar eenduidig bewijs een illusie en een onterechte simplificatie van wat goede zorg is. Wetenschappers en zorg-professionals moeten de handen ineen slaan. Voor zorg-professionals betekent dit het omarmen van de onzekerheid in de bewijsvoering en het centraal stellen van de context van hun patiënten. Voor wetenschappers betekent het de erkenning dat wetenschappelijk bewijs altijd onaf is en steeds onderwerp moet blijven van nieuwe inzichten en ervaringen”.
De Raad schetst met dit  rapport een ander perspectief, een perspectief dat de context als vertrekpunt kiest en het absoluteren van bewijs afwijst.

Wat mij betreft hebben we hier te maken met twee heel verschillende benaderingen van de mens in de gezondheidszorg.
Bij De Wit is opvallend dat hij niet zegt dat hij een voorstander is van een bepaalde invulling van de toekomst van de zorg zoals wel de Raad doet, maar stelt dat deze invulling er sowieso gaat komen en dat de overheid en ook de branche daar maar beter op in kan spelen.
Er is dus geen geloof in  de (politieke) maakbaarheid van de sector, nee, bedrijven als Google en Apple zullen sowieso ons toekomstbeeld bepalen daar helpt geen lieve vader of moeder aan.
Chips, algoritmen, robotten zij zullen bepalen welke medicijnen we gaan gebruiken en hoe onze gezondheid er in de toekomst uit gaat zien.
Zij zullen zich baseren ongetwijfeld op evidence-based practice en werken met statistische gegevens bij de automatische reactie op de input vanuit de door de chip en wc-brillen doorgegeven signalen. Dat lijkt dus volkomen tegengesteld aan waar de Raad voor pleit.

Wat betreft de context-oriëntatie die de Raad bepleit kun je echter zeggen dat dezelfde bedrijven als Google en Apple die al onze gegevens inmiddels inzien/beheren daarmee een overzicht hebben van onze context, dus hoe oud we zijn, of we van chocola houden of niet of we een partner hebben of niet, waar we ons graag ophouden, welke boeken we lezen…
Als deze gegevens met de strikt medische worden gemixt zou je kunnen betogen dat er van context-georiënteerde zorg sprake zou kunnen zijn, dus zorg waarbij rekening wordt gehouden met al die factoren die voor die context zo van belang zijn (leeftijd, woonsituatie, leefsituatie ed).
Dat betekent dan feitelijk dat een monopolist die over al onze gegevens, medische en andere persoonsgegevens, beschikt ook voor ons uitmaakt wat voor ons een goede gezondheid is zonder overigens op enig moment aanspreekbaar laat staan aansprakelijk te zijn. Ik kan me geen ergere dictatuur voorstellen.

Het lijkt me niet de context-oriëntatie waar de Raad op doelt.
Het principiële verschil zit hem wat mij betreft in enerzijds de instrumentalisering van de zorg, de mens als middel tot een optimale gezondheid van iedereen dus ongeacht mensen als individuen of personen ook al omdat dat uiteindelijk efficiënter, minder duur is.
En een gezondheidszorg op personalistische basis.

En daarmee bedoel ik een gezondheidszorg waarbij de mens, de persoon die om zorg vraagt het uitgangspunt is en de context waarin deze mens zich bevindt.
In die gezondheidszorg zal het gaan om zorg-verleners die kunnen “luisteren”, die de medische klachten kunnen vertalen en inpassen in het “verhaal” van hun cliënten.
Dat veronderstelt kennis van de medische wetenschap, waar overigens het adagium zal zijn dat kennis nooit absoluut is maar dat er steeds van “leren” sprake is, maar ook een brede scope.
In mijn proefschrift uit 1981, Tussen wal en schip; tussen recht en hulpverlening, pleitte ik voor een integrale benadering en ook voor het vaker werken met en inschakelen van zgn ervaringsdeskundigen zoals dat overigens al op diverse plekken gebeurt.

In die gezondheidszorg is de mens die om hulp vraagt, let wel vraagt, dus niet via een chip altijd gemonitord wordt!!!, een doel in zich zoals Kant dit bedoelde, nooit een middel tot.
In die gezondheidszorg zou het zo maar kunnen zijn dat een arts aan de patiënt met uitgezaaide kanker vraagt hoe lang hijzelf nog denkt te leven en hoe hij dat leven zou willen invullen en daarover met hem in gesprek gaat als daar behoefte aan bestaat, in plaats dat hem “eerlijk” wordt meegedeeld dat hij nog drie maanden heeft.
In die gezondheidszorg voelt de patiënt als mens zich gezien en gerespecteerd en alleen dat al zal meehelpen aan zijn algehele gezondheid.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *