Doe-land en Verweggistan; sprookje van deze tijd

Er waren eens twee landen: Doe-land en Verweggistan

In Doe-land hadden de mensen twee rechterhanden en als ze met elkaar praatten over wat ze deden dan zeiden ze altijd: “gewoon”. Voor hen was de meest gebruikte uitdrukking : “dat doe je gewoon” of “dat doe je gewoon voor elkaar”.
Natuurlijk en vanzelfsprekend, waren stopwoorden.
“Heb je die keuken zelf aangelegd?” “Natuurlijk.” “Heb je je huis zelf gebouwd?” “Vanzelfsprekend.” “Heb je die rommel allemaal zelf opgeruimd?” “Natuurlijk.” Enzovoort enzovoort. De doe-landers vonden dat soort dingen eigenlijk zo gewoon dat ze er geen woorden meer aan vuil maakten. Mensen die teveel praatten over wat ze allemaal deden vonden ze al gauw overdreven. Dan zeiden ze al gauw: “Je lijkt wel van Verweggistan”.

In Verweggistan hadden de mensen twee linkerhanden. Ze liepen altijd met hun hoofd in de wolken, spraken zoveel mogelijk in raadsels. Ze vroegen als je ze aansprak altijd: “Raad eens wat ik bedacht heb?” Ze hadden het over ‘concepten’. Ze concipieerden met elkaar. Vandaar ook dat ze moeilijk kinderen konden krijgen. Dat was echt een serieus probleem daar in Verweggistan. Een ander probleem  waar ze tegenop liepen, was dat ze overal tegenop liepen, omdat ze niks zagen, zo met hun hoofd in de wolken.
Eigenlijk wilden ze vliegen, daar in Verweggistan. Ze keken neer op hun handen en liepen altijd op hun tenen in de hoop vleugels te krijgen, maar helaas ze kwamen niet echt van de grond.
De mensen uit Doe-land vonden de mensen uit Verweggistan zweverig en arrogant en de mensen uit Verweggistan vonden die uit Doe-land weer gewoontjes, veel te gewoontjes, een beetje dom eigenlijk.
De doe-landers hadden net zo goed viervoeters kunnen zijn, vonden ze in Verweggistan, want dieren bouwen ook nestjes en paren en maken geluid en zoeken voedsel.
Doe-land en Verweggistan lagen naast elkaar maar Doe-land leek dichtbij en Verweggistan leek altijd heel ver weg.

Nu was er eens een doe-lander die naar Verweggistan ging om een Verweggistanner om raad te vragen en dat was heel bijzonder want doe-landers vonden dat soort dingen eigenlijk overbodig. Bovendien zagen ze Verweggistan als heel ver weg zoals gezegd en de inwoners van dat land al helemaal niet als geschikt om raad te vragen. Ze waren toch nooit te bereiken en als ze ze toch vonden dan zaten ze met hun hoofd in de wolken en hun handen aan de knoppen van een apparaat dat voor hen van alles moest doen omdat ze zelf nu eenmaal niets wilden doen.
Maar nu werd er toch een keer een uitzondering gemaakt.
De moedige doe-lander ging naar Verweggistan en eenmaal daar zocht hij een Verweggistanner op achter een apparaat en riep: “Hallo, ik kom je om raad vragen!”
De Verweggistanner, als die de ander al hoorde, liet de doe-lander eerst heel lang wachten, want hij keek natuurlijk op hem neer en toen zei hij: “Hoe ben je de grens eigenlijk overgestoken?” Want de Verweggistanner wilde zelf wel vliegen maar hield er niet van als doe-landers grenzen overschreden. Zoiets, vonden ze in Verweggistan, was alleen voor henzelf weggelegd.
De doe-lander zei: “Goh, ik heb geen grens gezien, ik zag alleen maar land, maar wat me wel opviel, was dat ik opeens zoveel mensen zag met hun hoofd in de wolken, die me niet zagen of wilden zien”.
“Verdorie,” zei de Verweggistanner, “de grenswachten hadden hun hoofd er weer eens niet bij. Wat moet je, trouwens? Ik ben bezig, dat zei ik toch. Kom zo dadelijk maar terug”.
“Dat doe ik niet,”  sprak de doe-lander, “want ik ben er nu en ik leef op dit moment. Ik vraag je: hoe komen jullie toch zo met je hoofd in de wolken? Daar kan ik maar niet bij. Waar leven jullie nou toch van? Toch niet van de wind?”
“Nou,” zei de Verweggistanner, “ik heb eigenlijk geen zin om met jou te praten dat is zonde van mijn tijd, we hebben het namelijk altijd erg druk, maar goed, oké, nou we het er toch over hebben, we leven niet van de wind, maar wel van lucht, dat wel. Er zit bij ons overal lucht in, in onze begrotingen, onze economie (we halen veel uit een gasbel), onze beleggingen, ons bezit, 99 procent van ons huizenbezit is eigenlijk lucht, we wonen en leven dus eigenlijk in een bel”.
“Tjonge,” zei de doe-lander, “bellen blazen wij altijd weg, bij ons gaan zeepbellen altijd kapot”.
“Bij ons ook wel,” zei de Verweggistanner, “maar we streven er toch naar ze in de lucht te houden. We houden zoveel mogelijk bellen maar ook wel ballen in de lucht hier”.
Het ontzag van de doe-lander steeg met de minuut. “Hoe doe je  dat dan? Zijn jullie allemaal evenwichtskunstenaars, goochelaars?”.
“Nou je het zegt,” zei de Verweggistanner, “er komt een hoop magie bij kijken. Volwassenen lezen hier allemaal Harry Potter. Eigenlijk geloven we hier in alles wat bovenaards is als het maar boven aards is. Want we vertrouwen de grond waarop we staan niet erg. Je weet maar nooit, één struikel-partij en je ligt voor altijd. Idee, innovatie, ingewikkeld, i.q., ik, we houden hier erg van de i. De i wijst naar boven naar een punt in de lucht”.
“Goh,” zei de doe-lander, “wat grappig, wij zetten ergens juist vaak een punt achter, als we vinden dat het genoeg is . Als we vinden dat we genoeg hebben, genoeg voedsel, genoeg te drinken, genoeg sex, genoeg slaap, dan zetten we er een punt achter”.

De Verweggistanner begon ongeduldig te worden. “Hoor eens, doe-lander, je hebt nu al aardig wat beslag op mijn kostbare tijd gelegd, je bent illegaal onze grens overgestoken en nu zit je ook nog commentaar te leveren op onze voortreffelijke wetenschappelijk en technologisch onderbouwde, efficiënte levensstijl, dus kom nu maar snel met je vraag, want je wou me toch om raad vragen? Willen jullie eindelijk eens iets van ons leren? Hoe je je als mens kunt verheffen uit het keurslijf van de natuur en je eigen primitieve behoeften en instincten? Hoe je uit kunt stijgen boven dit aardse bestaan, het naar je hand kunt zetten door in te grijpen in de meest wezenlijke natuurlijke processen als geboorte en dood, voortplanting, de eigen genen zodat niets meer gevreesd hoeft te worden, de natuur niet, maar ook God niet, je bent immers zelf God geworden”.

“En elkaar?” zei de doe-lander, “vrezen jullie elkaar niet?”.
“Hoezo, elkaar, wat zouden we van elkaar te vrezen moeten hebben?”
“Nou, gewoon,” de doe-lander kon het even niet laten, “als je steeds met je hoofd in de wolken loopt en van lucht leeft, zie je elkaar niet meer, daar komen brokken van lijkt me. Op zijn minst botsingen. Maar wat me misschien nog belangrijker lijkt, wat vinden jullie kinderen daar eigenlijk van?”.

Even stond de Verweggistanner met de mond vol tanden en dat was heel uitzonderlijk voor een Verweggistanner. Hier werd het pijnlijk, zo besefte hij.
In Verweggistan werden immers heel weinig kinderen geboren. Ze kweekten er reageerbuisbaby’s en waren daar erg trots op, maar er was iets vreemds aan die baby’s .
Ze reageerden niet. Als je ze wou vasthouden, aanraken, voeren, reageerden ze niet, ze keken een andere kant uit. Ze huilden niet, maar lachten ook niet, ze waren afwezig.
En voorzover ze nog wel natuurlijke kinderen hadden, waren die juist weer overgevoelig.
Althans dat vonden ze daar in Verweggistan. Ze konden niet stilzitten, huilden aan één stuk door, verveelden zich altijd meteen en werden heel snel agressief bij de minste prikkel van buitenaf.
Adhd-kinderen werden ze genoemd. en ze werden aan uitgebreide onderzoeken en medicaties onderworpen maar leken daardoor alleen nog maar nog prikkelbaarder te worden.
De Verweggistanner negeerde de vraag dus maar en haalde zijn wenkbrauwen op.
“Je vraagt om raad?” zei hij alleen maar.
“Mijn vraag om raad gaat namelijk over het volgende,” zei de doe-lander, “onze kinderen hebben twee rechterhanden, ze kunnen veel, ze doen ook wel veel, we houden van ze, en toch hunkeren ze maar steeds naar Verweggistan. We worden er voortdurend over lastiggevallen: pap, mam, wanneer gaan we nu eens naar Verweggistan?
Ze vinden jullie land een soort sprookjesland, alles moet er mooier, interessanter, spannender zijn dan bij ons, ze vinden ons, hun ouders, hun land, zo gewoontjes omdat alles er ook zo gewoon is. Natuurlijk wij hebben ook onze problemen, maar die zijn er dan om aan te pakken en als we er niets aan blijken te kunnen doen, dan zijn ze dus gewoon en moeten we ze accepteren. Nu is mijn vraag om raad de volgende: Denk je onze situatie eens in. Wat zou jij onze kinderen adviseren? Om naar jullie land toe te gaan? En daar met eigen ogen te zien hoe al die hoogdravendheid er alleen toe leidt dat jullie volwassenen wegzweven op luchtbellen, geloven in magie van het soort Harry Potter, en alleen nog kinderen hebben die niet meer of juist teveel reageren? Maar om dat te zien en te ervaren moet je de grens, die fictieve grens die jullie hebben gemaakt over, en als ze die oversteken zijn ze illegaal en worden ze opgepakt en vastgezet of het land uitgezet want jullie laten je niet benaderen, dus blijven jullie een ideaal en blijven wij lastig gevallen worden met een ideaalbeeld dat doorgeprikt zou kunnen worden als jullie je grenzen zouden openstellen maar als jullie dat echt zouden doen, zou er iets fundamenteel veranderen en zou Verweggistan Verweggistan niet meer zijn. Beste Verweggistanner, hoe los ik dit probleem toch op?”

Maar zijn gesprekspartner was er al niet meer. Het leek wel of hij was opgelost in de zeepbellen die overal in het vertrek ronddansten, zo zag de doe-lander nu.
Wel voelde hij dat hij door twee paar sterke handen werd opgetild en toen hij in de gezichten keek die daarbij hoorden zag hij doe-landers. Maar deze doe-landers keken langs hem heen, ze zagen hem niet meer, ze waren eens opgepakt en nu instrumenten geworden ten behoeve van Verweggistan.

Ze tilden hem op en droegen hem tot over de grens en daar bleven ze staan als wachters, onbewogen grenswachters tussen Doe-land en Verweggistan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *