Komt goed

In het verlengde van mijn vorige column over “geen probleem”, als kreet, dit keer een column over “komt goed”.
De standaarduitdrukking van mijn kinderen en hun voltallige generatie: “komt goed” is des te verwonderlijker als je kijkt waar ze vandaan komen.
De generatie van de zogenaamde tachtigers, de kinderen die in de jaren tachtig van de vorige eeuw werden geboren, komt doorgaans van ouders met een godsdienstige achtergrond en/of ouders, wier ouders de oorlog nog hadden meegemaakt.
Neem mij nou: Mijn ouders hebben de oorlog ternauwernood overleefd en dat alleen omdat mijn vader zich al heel snel indringend had beziggehouden met de vraag: Hoe overleven wij dit. Hij stond met David Simons aan het begin van de zogenaamde Barneveld-lijst en heeft het dankzij de inspanningen van een ambtenaar op het ministerie van Binnenlandse Zaken, de heer Kloosterman, gepresteerd om van een lijst met een paar personen, familieleden er een te maken van 700 mensen. Secretaris-generaal Frederiks, de baas van Kloosterman, hechtte eraan dat op die lijst veel vrouwen en meisjes stonden. Gek genoeg was de man die mee heeft geholpen aan de soepele registratie en deportatie van de joodse Nederlanders, ervoor dat ze niet uitgestorven raakten.
De lijst staat in de annalen sinds Presser bekend als een elitelijst, maar dat is slechts een deel van de waarheid.
Enfin, als mijn vader toen gedacht had: “komt goed” waren er geen 700 mensen van de oorlog teruggekeerd.
Mijn moeder schijnt met mijn hele jonge zussen de kampen te hebben overleefd onder het motto dit is een droom, geen werkelijkheid, zoiets als in de film La vita è bella.
Haar fantasie heeft haar en hen gered, heb ik begrepen. Misschien een variant op “komt goed” maar dan een heel speciale. Maar zowel bij mijn vader als moeder, allebei ook juristen, was wantrouwen en alertheid, een bepalende levenshouding.
Bij de familie van de vader van mijn kinderen kwam er niets zomaar goed. Integendeel, het motto was veeleer: Het ìs niets en het wòrdt niets, met de mens wel te verstaan.
Het geloof was alles overheersend.
Men leefde toe naar een hiernamaals en het gedrag op dit ondermaanse was eigenlijk uitsluitend daarop gericht. En dat het goed zou komen in het hiernamaals dan, was ook bepaald niet zeker.
Sinds het humanisme en de individualisering terrein hebben gewonnen, is het hiernùmaals populair. We moeten het van dit hiernumaals hebben en dat betekent ook dat er zolang het duurt hoge eisen worden gesteld aan de kwaliteit van het bestaan en moet er vooral worden “genoten”.
Genieten is een vrijwel even sterke drive en must geworden als het afzien in de tijd van de ouders van mijn ex. Dat dit een steeds groter probleem gaat worden in een periode waarin we onszelf moeten gaan matigen in verband met het klimaat, laat zich raden.
Genieten bracht schuldgevoel met zich mee bij de vorige generatie. Het hoorde niet, doe maar gewoon dan doe je gek genoeg, was de kreet en mijn ouders vroegen zich bij herhaling af waarom zij er nog waren en dus konden genieten en al die anderen niet meer.
Toch genoten mijn ouders wel van het leven maar dan in het licht van de gedachte “het kon zo afgelopen zijn”.
“Komt goed” is net zo’n bezwering als “geen probleem” en heeft weinig met de werkelijkheid te maken.
Wel is er het geloof, let wel het geloof, dat een positieve levensinstelling, je geliefder maakt bij je medemensen en misschien zit daar wel wat in, dus als ik nu maar vaak genoeg roep: “komt goed”, vindt iedereen me aardiger en gezelliger en tja, wie wil dat nu eigenlijk niet?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *